In 1073 werd de monnik Hildebrand benoemd tot paus Gregorius VII, niet door de kardinalen, maar bij acclamatie van het Romeinse volk, waarbij alle geldige regels werden genegeerd.
Hij was een gepassioneerd voorstander van kerkelijke hervormingen die uiteindelijk gericht waren op een strak georganiseerde kerk die bevrijd was van alle invloed en controle door seculiere heersers.
Zo moest de paus als vertegenwoordiger van God staan als laatste gerechtelijke instantie ook over koningen en de keizer.
De moeilijkste beslissing werd genomen door het Duitse Rijk. Want sinds Otto de Grote waren de bisschoppen hier ook machtige keizerlijke vorsten en pijlers van de koninklijke heerschappij, bij wiens verkiezing de koning invloed moest uitoefenen, als hij geen afstand wilde doen van een groot deel van zijn macht.
Zo negeerde de Duitse koning Hendrik IV het pauselijke verbod en bleef hij het recht behouden om bisschoppen ten laste van hem te benoemen. Hij reageerde buitenproportioneel op de dreiging van het kerkverbod, overschatte zijn macht volledig en eiste Gregorius’ aftreden.
Gregorius VII reageerde vervolgens met Henry’s excommunicatie en ontbond alle eden van trouw die de onderdanen aan de koning bonden en verbood iedereen om Henry te dienen.
Een aantal Duitse vorsten greep de gelegenheid aan om de macht van de koning te verzwakken en dreigde een tegenkoning te kiezen als Heinrich niet binnen de toen gebruikelijke periode van een jaar en een dag van zijn verbod werd bevrijd.
Dus werd Henry gedwongen om naar Italië te verhuizen. De zuidelijke hertogen blokkeerden echter de door hen gecontroleerde Alpenoversteekplaatsen, zodat hij de lange en gevaarlijke omweg via Bourgondië en de Mont Cenis moest nemen.
Zijn historicus Lampert von Hersfeld beschreef de inspannende oversteek door de Alpen als volgt: “Ze kropen al snel op hun handen en voeten naar voren, al snel leunden ze op de schouders van hun leiders; soms zelfs toen hun voet op de gladde grond gleed, vielen ze al een heel eind naar beneden en gleden ze naar beneden, en uiteindelijk arriveerden ze op de vlakte onder groot gevaar voor hun leven. De koningin en de andere vrouwen van haar gevolg zetten ze op runderhuiden en sleurden ze op hen neer”.
Henry en Gregorius ontmoetten elkaar eindelijk op het Kasteel van Canossa.
“Hier stond hij, nadat de gewaden van de koning waren uitgetrokken, van ‘s morgens tot ‘s avonds op blote voeten en nuchter, zonder enig insigne van koninklijke waardigheid, zonder ook maar de geringste pracht en praal te tonen … Hij gedroeg zich op de tweede dag zo, op de derde dag zo. Op de vierde dag wordt hij uiteindelijk toegelaten tot Gregorius en na vele toespraken en tegenbesprekingen wordt hij eindelijk van zijn verbod verlost”.
Dit doorzettingsvermogen van enkele dagen in een boetvaardige hemd (25-28 januari 1077) is overigens een gebruikelijke boetedoening in de Middeleeuwen, die strikt geformaliseerd is.
In ieder geval kon Heinrich IV zijn koninklijke familie redden door het verbod op te heffen en zou hij in 1084 Romeins-Duitse keizer worden.
Men ziet dus dat hij al zijn doelen had bereikt door de “Boetedoeningstocht naar Canossa”.