Wanneer men door eigen toedoen een troon verovert, doet men er goed aan die aanspraak met alle mogelijke middelen te legitimeren. Dit leek nog belangrijker dan nu in een tijd waarin de mensen nog geloofden in de legitimiteit van het koningschap en dat heersers hun genade rechtstreeks van God ontvingen.
Daarom greep Napoleon Bonaparte ook elke gelegenheid aan om oude tradities op te volgen. Niet alleen koos hij zijn vrouw uit een van de oudste adellijke families van het continent (Marie-Louise van Oostenrijk), maar in zijn optreden als heerser wilde hij ook alle mogelijke middelen aanwenden om de legitimiteit van zijn aanspraak te ondersteunen.
Het beroemdste teken hiervan is ongetwijfeld de “Aigle de drapeu” (vlaggenarend), die hij in 1804 voor elk regiment van het Grande Armée had ingevoerd en die, zoals algemeen bekend is, was gemodelleerd naar de Romeinse legionairsarend.
Veel minder is echter bekend over de bijen die alles om hem heen versierden, van het rijke zijde van zijn stoelen tot zijn troon en kroningsmantel.
Als zelfbenoemde keizer die uit het tumult van de Revolutie was herrezen, kon hij de tradities van de ten val gebrachte Bourbons niet voortzetten, en dus moesten de lelies als teken van hun huis verdwijnen.
In zijn zoektocht naar een nieuw insigne liet hij zich echter niet leiden door het Huis Valois, noch door de dynastie der Karolingers, en zelfs de Karolingers meende hij te moeten overslaan.
In plaats daarvan viel hij terug op de oudste Frankische dynastie, de Merovingen, en meer bepaald op de eerste Frankische koning, Childerik I.
Want al in 1653 stuitten bouwvakkers op het kerkhof van de Sint-Brictiuskerk in Doornik op een zeldzame vondst.
Ze groeven het skelet op van een man die hier begraven was te midden van rijke schatten. De ontboden priester herkende aan de gouden zegelring, waarop de buste van een man stond en het opschrift “Childerici Regis”, dat het moest gaan om het graf van de Merovingische koning Childerik I, die in 481 was gestorven.
Naast de botten werden ook de resten van met goud geborduurde gewaden, met edelstenen versierde zwaarden en talrijke juwelen, waaronder gouden insectenbeeldjes, gevonden.
Nadat de schat was geroofd en gezeefd, kwam hij door bemiddeling van de gouverneur van de Nederlanden bij keizer Leopold I, die hem aan Lodewijk XIV gaf.
Zo bereikte het uiteindelijk Parijs en werd het bewaard in de koninklijke bibliotheek, waar het uiteindelijk werd ontdekt door Napoleon.
Evenals de geleerde arts J.J. Chiflet, die de in het graf gevonden juwelen beschreef in zijn werk “Anastasis Childerici” uit 1655, meende ook hij er bijen in te zien en koos hij daarom de bij als nieuw teken van zijn huis.
Vandaag de dag zijn er, als gevolg van een diefstal in 1831, nog maar twee van de oorspronkelijke 300 gouden bijen over. Uit recent onderzoek blijkt echter dat het hier niet om bijen gaat, maar om afbeeldingen van cicaden.
Als Napoleon dus volgens de huidige kennis historisch correct te werk was gegaan, zou hij de cicade en niet de bij als teken van zijn heerschappij hebben moeten kiezen.