De Weense wasmeisjes moeten een grappig volk zijn geweest – levendig, bruisend en nooit in de steek gelaten voor een brutaal antwoord. Hoe dan ook, dit is het beeld dat we van hen hebben, zelfs na meer dan honderd jaar en waarvoor ze van hun tijdgenoten hielden.
Men leest maar één keer hoe Vincenz Chiavacci ze beschreef in zijn schetsen uit Wenen: “De omgang met het zeepschuim lijkt ook een regenererende kracht uit te oefenen op het hart en de geest, maar ook op het lichamelijk welzijn. Waar zouden anders de vele buxom, gezonde meisjesfiguren met de luide humor en de brutale mond vandaan komen?”
Tegenwoordig zijn deze “meisjes” natuurlijk al lang uit het stadsbeeld van Wenen verdwenen. Er zijn nog maar een paar oude foto’s over waarin ze ons tegenkomen in hun karakteristieke kostuums, met de hoofddoek vastgebonden en de kledingkrax op hun rug, waaraan de kleren aan de zijkant hingen.
“Als deze ‘Venusvrouwen’ met een rugzak vol sneeuwwitte, prachtig afgeplatte spullen, hun kastanjebruine haren versierd met brutale haarknopen, hun strakke rokjes tot aan hun knieën, hun strakke rokjes tot aan hun knieën, hun onberispelijke en subtiel geklede benen door de straten lopen, kan men aan al hun gedrag zien dat ze zich bewust zijn van hun waarde, en de brutale blikken van de jonge meesters worden door hen gepareerd met een uitdagende glimlach die klaarstaat om te vechten. Wee de gewaagde, die een brutaal woordje durft te zeggen, een gedurfde indringerigheid; een vloed van geselecteerde bijnamen, die in geen enkele encyclopedie te vinden is, is zijn beloning; elk woord een Engels zakmes.”
Maar achter dit bewust gelanceerde beeld van het “Weense wasmeisje” als het toppunt van levensvreugde en moedergeest stond een harde realiteit die wreed en gemeen en vol ontberingen was.
Zowel in de zomer als in de winter moesten ze al lang voor zonsopgang aan het werk. Tot zestien uur lang stonden ze in de schemerige wasserette, klaar om de was te sorteren, in te zepen, te lopen en te kloppen en uiteindelijk op te hangen en plat te maken.
En de beloning was een paar centen die nauwelijks genoeg waren om te overleven.
Maar ondanks alle ontberingen en ontberingen leken ze er toch op de een of andere manier in geslaagd om hun vrolijke karakter te behouden. Misschien was dat hun manier om met dit moeilijke leven om te gaan, maar ze stonden er in ieder geval om bekend en in de loop van de tijd ontwikkelde zich er zoiets als een onafhankelijke cultuur uit.
Hun kleine genoegens en vieringen, vooral de wasserijbollen van de meisjes, werden al snel een bekende attractie in de stad, waar zowel de goede burgers als de zonen van de oude Weense adel zich op richtten.
Maar in de loop van de industrialisatie en de verspreiding van de wasmachine moesten ze eindelijk plaats maken voor de vooruitgang en het enige wat ons er vandaag de dag nog steeds aan doet denken zijn een paar oude foto’s, een paar anekdotes en een heerlijk dessert dat hun naam draagt.